
Jurisprudentie
BB2622
Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2007-08-30
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700716
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-30
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200700716
Statusgepubliceerd
Indicatie
Een”voorwaardelijke” machtiging als stok achter de deur vindt geen steun in de wet.
Uitspraak
MvO
28 augustus 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R200700716
Zaaknummer eerste aanleg 156804/JE RK 07-633
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de vrouw,
procureur: mr. J.W. Weehuizen,
t e g e n
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord-en Zuidoost-Brabant,
locatie ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
hierna: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 1 juni 2007, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 4 juli 2007, heeft de vrouw het hof verzocht eerdergenoemde beschikking, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [Y.] en [Z.] is verleend, te vernietigen en het (gewijzigde) verzoek van de raad tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 juli 2007, heeft de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting), als belanghebbende het hof verzocht:
primair: de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, en subsidiair: het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2007. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.W.Weehuizen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevr. mr. B.O. van der Staak;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevr. L.C. Verlinden en mevr. M.B. van Ommeren, beiden gezinsvoogdijmedewerker;
- de heer [A.], de echtgenoot van de vrouw.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen [Y.] en [Z.] in raadkamer gehoord.
2.4. Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 mei 2007;
- het faxbericht met bijlagen van de stichting d.d. 31 juli 2007.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Op 27 maart 2007 is ter griffie van de rechtbank ’s-Hertogenbosch een verzoekschrift van de raad ingekomen strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van de vrouw, te weten:
- [Y.], geboren te [geboorteplaats] (Brazilië), op [geboortejaar], en
- [Z.], geboren te [geboorteplaats] (Brazilië), op [geboortejaar].
De vrouw heeft het ouderlijk gezag over de beide kinderen. De vrouw is sinds 2005 gehuwd met de heer [A.] (hierna: de stiefvader).
Uit het raadsrapport van 20 maart 2007 komt naar voren dat de vrouw alcohol en drugs gebruikt, psychische problemen heeft en dat er sprake is van huiselijk geweld in die zin dat de vrouw agressief is jegens haar man. Het huiselijk geweld vond plaats in aanwezigheid van de kinderen. De problemen van de vrouw hebben veel invloed op de sociaal-emotionele ontwikkeling en verzorging van de beide kinderen. De vrouw en de stiefvader lijken de problemen ook gedeeltelijk te bagatelliseren, aldus de raad.
Op 2 mei 2007 heeft de raad, na een escalatie tussen de vrouw en de stiefvader op 20 april 2007, de rechtbank per fax verzocht een machtiging tot plaatsing in een verblijf pleegouder 24-uurs af te geven. De stichting heeft tijdens de zitting van 18 mei 2007 de rechtbank verzocht de machtiging tevens voor een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs af te geven, welk verzoek door de raad is ondersteund.
4.2. Bij beschikking van 1 juni 2007 heeft de rechtbank beide minderjarigen voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de stichting.
De rechtbank heeft op die datum tevens bij afzonderlijke beschikking (met hetzelfde zaaknummer) een machtiging verleend tot plaatsing van bedoelde minderjarigen in een verblijf pleegouder 24-uurs dan wel een machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de machtiging van kracht blijft indien en voor zover een indicatiebesluit, strekkende tot uithuisplaatsing in dezelfde categorie, binnen vier weken na het moment van de uitspraak, is afgegeven. De stichting heeft ten aanzien van beide minderjarigen op 1 juni 2007 het door de rechtbank bedoelde indicatiebesluit genomen.
4.3. De rechtbank heeft overwogen dat de noodzaak van verbetering van de opvoedingssituatie evident is en dat nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre de pas kort geleden aangevangen behandeling van de vrouw toereikend is. Niet is komen vast te staan dat de stiefvader de kinderen niet goed zou kunnen verzorgen bij afwezigheid van de vrouw, doch in het verleden is hij niet in staat gebleken de kinderen te beschermen tegen de vrouw. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, gelet ook op de voorgeschiedenis van de kinderen, een uithuisplaatsing wederom een ingrijpende verandering met zich mee zal brengen, doch achtte het desalniettemin noodzakelijk dat een machtiging tot plaatsing zoals verzocht zou worden verleend teneinde de hulpverlening in staat te stellen in te grijpen op het moment dat een aanvaardbare opvoedingssituatie van de kinderen, al dan niet door terugkeer van de vrouw naar huis, in gevaar komt.
De vrouw komt in beroep tegen de beschikking tot verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.4. In haar beroepschrift stelt de vrouw dat er sprake is van positieve ontwikkelingen. Zij heeft ter behandeling van haar verslavingsproblematiek enige weken in een Detox doorgebracht en nu is een meer ambulante begeleiding door Novadic en Kairos aan de orde gekomen. De vrouw bestrijdt dat er sprake is geweest van een situatie waarin de kinderen telkens weer met gewelddadig gedrag zouden zijn geconfronteerd. De vrouw betwist voorts dat de stiefvader niet in staat zou zijn gebleken de kinderen te beschermen tegen het gedrag van de vrouw en dat hij niet voldoende blijk zou hebben gegeven van inzicht in de ernst van het gewelddadige gedrag van de vrouw en de gevolgen daarvan voor de kinderen. De stiefvader is in staat gebleken om veranderingen tot stand te brengen. Verder geeft de aanwezigheid van de gezinsvoogd - de vrouw heeft geen bezwaar tegen de ondertoezichtstelling - zeker meer garantie voor een goede gang van zaken. De vrouw stelt voorts dat een uithuisplaatsing gezien de veelvuldige wisselingen van woonplaats van de kinderen in het verleden, mede gelet op de thans aanwezige stabiele gezinssituatie, niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft aan een en ander niet voldoende gewicht toegekend, naar de mening van de vrouw.
4.5. De stichting stelt in haar verweerschrift primair dat de vrouw geen belang heeft bij haar hoger beroep nu de machtiging tot uithuisplaatsing nog niet ten uitvoer gelegd is en dat de vrouw derhalve niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair stelt de stichting dat de beschikking van de rechtbank bekrachtigd dient te worden. De stichting stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in het gezin, doch dat deze nog erg pril is. Dit betekent volgens de stichting dat de machtiging tot uithuisplaatsing als stok achter de deur gehandhaafd moet blijven voor het geval dat er ondanks deze positieve ontwikkeling toch nog een geweldsescalatie plaatsvindt. Bij aanvang van de ondertoezichtstelling is met de vrouw en de stiefvader afgesproken dat de situatie binnen 3 maanden moest zijn verbeterd omdat de kinderen anders daadwerkelijk uit huis geplaatst zouden worden. Binnen deze 3 maanden zou er geen politiecontact mogen zijn, geen sprake mogen zijn van drugs-of alcoholmisbruik en de kinderen zouden geen getuige mogen zijn van huiselijk geweld. Ook diende hulpverlening (Stabiel, Novadic) ingezet te worden.
4.6. De raad heeft ter zitting gesteld dat na de geweldsescalatie een machtiging tot uithuisplaatsing absoluut vereist was. De raad verwacht evenwel dat de inmiddels ingezette positieve ontwikkeling zich zal doorzetten tot en na 1 september 2007, de datum waarop de machtiging zal vervallen bij niet-tenuitvoerlegging.
4.7. Het hof overweegt als volgt.
4.7.1. Ter zitting is vast komen te staan dat de stichting de machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog niet ten uitvoer heeft gelegd. In tegenstelling tot hetgeen de stichting aanvoert is het hof van oordeel dat de vrouw wel belang heeft bij haar beroep nu de stichting de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds ten uitvoer kan leggen (tot 1 september 2007). De vrouw is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.7.2. Het hof acht het alleszins begrijpelijk dat de raad in mei 2007 de rechtbank heeft verzocht een machtiging tot uithuis- plaatsing te verlenen, gelet op de geweldsescalatie op 20 april 2007. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 mei 2007 verbleef de vrouw echter in de Detox en was er geen directe aanleiding meer om de kinderen uit huis te plaatsen. De vrouw en de stiefvader konden zich vinden in de ondertoezichtstelling en waren bereid om hulpverlening te accepteren. De raad en de stichting achtten de situatie echter zodanig onduidelijk dat het verzoek tot machtiging uithuis- plaatsing werd gehandhaafd.
De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd daarbij overwegende dat “een machtiging tot uitplaatsing de hulpverlening in staat stelt in te grijpen op het moment dat een aanvaardbare opvoedingssituatie van de kinderen, al dan niet door terugkeer van de vrouw naar huis, in gevaar komt”.
Deze overweging kan niet anders worden uitgelegd dan dat het verlenen van een soort voorwaardelijke machtiging is beoogd, als stok achter de deur. Een dergelijke machtiging vindt echter geen steun in de wet. Voor de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing is vereist dat dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige(n). Een machtiging kan niet worden verleend in het geval dat die noodzaak er niet is, maar wellicht zal ontstaan.
4.7.3. Ook thans zijn naar het oordeel van het hof geen gronden aanwezig voor een machtiging tot uithuisplaatsing, nu ter zitting is vast komen te staan dat de vrouw ambulant begeleid gaat worden door Kairos en Novadic onder meer in verband met haar verslavings- en agressieproblematiek en er geen sprake meer is geweest van geweldescalaties. Voorts is duidelijk dat de vrouw en de stiefvader de ondertoezichtstelling ondersteunen en hulpverlening accepteren. Dat deze wegens de vakantieperiode nog niet daadwerkelijk is gestart, ligt niet aan de vrouw en de stiefvader. Zij hebben tot nu toe voorzover mogelijk aan alle aan hen gestelde voorwaarden voldaan.
4.7.4. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank van 1 juni 2007 waarbij de rechtbank ’s-Hertogenbosch machtiging heeft verleend tot plaatsing van [Y.] en [Z.] in een verblijf pleegouder 24-uurs dan wel een machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk - van der Weijden, Lamers en Van Soest - van Dijkhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.